Dit zegt God, de HEER:
Omdat jullie zelf Mij aan je schuld hebben herinnerd, omdat jullie misdaden aan het licht zijn gekomen en al jullie zonden en wandaden zichtbaar zijn, omdat jullie zelf Mij aan je gedrag hebben herinnerd – daarom zullen jullie in handen van de vijand vallen.
En wat jou betreft, goddeloze, ontaarde vorst van Israël:
voor jou is de dag van de afrekening gekomen. Dit zegt God, de HEER:
Weg met je tulband, zet af die kroon! Niets blijft hetzelfde, wat laag is wordt hoog, wat hoog is wordt laag. Puin, puin, niets dan puin blijft er over, maar eerst moet hij nog komen aan wie Ik het oordeel toevertrouw.
Jij, mensenkind, moet profeteren. Zeg:
“Dit zegt God, de HEER, over de Ammonieten en over hun schande,” zeg:
“Zwaard, om te slachten ben je getrokken, om te verwoesten ben je geslepen, bliksemen zul je, zwaard! Ze zeggen dat je niets voorstelt en ze doen valse voorspellingen. Toch zul je die goddeloze en ontaarde mensen de hals doorsnijden. Voor hen is de dag van de afrekening gekomen.
Terug in je schede! Daar waar je gemaakt bent, in het land waar je vandaan komt, zal Ik je straffen. Mijn toorn zal Ik over je uitstorten, het vuur van Mijn woede zal Ik over je heen blazen, en Ik zal je aan barbaren overleveren, aan mannen die dood en verderf zaaien. Je zult aan het vuur ten prooi vallen, overal in het land zal bloed vloeien en je naam zal niet meer worden genoemd – Ik, de HEER, heb gesproken.”’